‘En David, de koning, verwekte Salomo bij die van Uria’

Je zou, net zoals de voorgaande keren, ook hier de naam van de vrouw zelf verwachten, toch? Je verwacht: ‘En David verwekte Salomo bij…..Batseba’. Maar dat staat er nu net niet. We lazen :  ‘En David verwekte Salomo bij … de vrouw van Uria’. En in de grondtekst staat het woordje ‘vrouw’ niet eens, alleen een vrouwelijke vorm van het lidwoord. Heel letterlijk staat er dit: ‘En David verwekte Salomo bij die (!) van Uria.’ Niet alleen haar naam ontbreekt, maar ook het woord ‘vrouw’. Wie, wat, waar, hoe en waarom?

We lezen 2 Samuel 11 en 12 : 1-14, 24-25

Isai verwekte David, de koning; David, de koning, verwekte Salomo bij die van Uria. Vreemd dat Matteüs de naam van Batseba niet noemt, dat hij haar aanduidt met ‘die’. Nog vreemder, omdat ze hier wordt voorgesteld als een afgeleide, als een verlengstuk van, als vrouw van …. ‘die van Uria’, alsof ze zelf niemand is.

Waarom doet Matteüs het op deze manier? Waarom doet hij niet zoals bij de andere drie vrouwen? Want feitelijk klopt het niet wat Matteüs hier doet, bij deze toevoeging maakt Matteus een fout. Want de moeder van Salomo heet in het Oude Testament niet ‘de vrouw van Uria’, maar wordt -na lange tijd- aan het slot van 2 Samuel 12 weer bij haar eigen naam genoemd: ‘Daarna troostte David zijn vrouw Batseba. Hij ging naar haar toe en sliep met haar. Zij baarde een zoon die hij de naam Salomo gaf. ‘ (2 Sam. 12:24).

Eigenlijk had er in stamboom/geslachtsregister dus moeten staan: ‘bij Batseba’, maar precies dat doet Matteüs niet. En door dat niet te doen, wil hij de lezer wijzen op die andere geschiedenis die eraan voorafgaat (2 Sam. 11), wil hij laten zien dat aan deze verwekking

een pijnlijke geschiedenis vooraf is gegaan, met een andere verwekking, met enorm trieste gevolgen.

‘En David,de koning, verwekte Salomo bij die van Uria’ wordt nog interessanter, als we nog beter kijken. Telkens hoor je immers: ‘die verwekte die’, en ‘die verwekte die’. Hier wordt nog iets toegevoegd: ‘David, de koning.’  Het is de enige keer dat we dat woord horen, terwijl meerdere mannen van wie de naam wordt genoemd koning waren. David, die in de geschiedenis het voorbeeld van de koning is geworden. Maar als je dan verder leest, dan gebeurt hier iets dat niet bepaald past bij het koningschap. Wat opvalt, is dat je onmiddellijk

– je hebt nog maar net gehoord ‘David, de koning’ – , of je krijgt onmiddellijk een kritische kanttekening bij dat koningschap. Misschien weet u nog wel toen na het overlijden van prins Bernhard, de verhalen over 4-6 buitenechtelijke kinderen. Velen vonden het maar niks dat er zoveel kritische opmerkingen bij de prins gemaakt werden. Vonden het ongepast, sommigen werden zelfs beetje boos als je kritisch opmerkingen over hem maakte. Matteus trekt zich er echter niets van aan, deze zin bevat een enorme kritiek op David, de koning. Matteüs wil ermee duidelijk maken dat het hier om de vrouw van een ander gaat. Dat is wat de verteller in 2 Samuël niet minder duidelijk wil maken zoals je kan zien aan de manier waarop hij haar (Batseba) noemt. Alleen aan het begin noemt hij haar Batseba. Vanaf het moment dat David bewust zondigt, noemt hij haar steeds ‘de vrouw van Uria’. Steeds maar weer opnieuw. Hierdoor geeft de schrijver er onophoudelijk mee te kennen dat David doet wat slecht is de ogen van de HEER. Nee, zo expliciet zegt hij dat niet, maar zo subtiel weet hij dat wel te zeggen.

Wanneer treedt de verandering op? Op het moment dat de situatie voorbij is? Nee, hij verandert het pas, als David ervan blijk heeft gegeven dat hij verkeerd zit, als hij het toegeeft dat hij gedaan heeft wat slecht was in de ogen van de HEER.

Dan het verhaal zelf : als we proberen ons in Batseba te verplaatsen, roept dat vooral veel vragen op. Batseba had David nooit eerder ontmoet, maar tijdens het baden staan er opeens boden van de koning aan haar deur om haar te halen. Wat heeft ze gedacht? Was ze ongerust? Misschien nieuws over haar man.  Of vermoedde ze wel wat er zou gaan komen?

“David liet haar halen, toen zij bij hem gekomen was, sliep hij met haar. Daarna keerde ze terug naar huis”

Nuchter en sober wordt het verteld, wij zouden wel meer willen weten over wat gebeurde in het paleis en Batseba’s rol daarin. Heeft David haar overvallen en in het nauw gedreven, verkracht? Heeft hij eerst voor haar gezongen en gespeeld op zijn harp, voordat hij met haar naar bed ging? Heeft Batseba zich verzet, of voelde ze zich misschien gevleid en gecharmeerd? Of voelde ze zich gekwetst en beschaamd, misbruikt, vies, woedend misschien? We horen er niets over, we weten in ieder geval wel dat niemand haar iets gevraagd heeft. Wat zij wil, doet er helemaal niet toe. Wat kan zij beginnen tegen de macht van de koning? Batseba is letterlijk het lijdende voorwerp in dit verhaal. Ze heeft niets te kiezen. Hoe ze zich ook gevoeld mag hebben, gevleid of vernederd, of een verwarrende combinatie daarvan, als vrouw had ze zich te onderwerpen aan de man, en als onderdaan aan de wil van de koning.

Toch, als je verhaal leest in vergelijking met de andere drie verhalen (over Tamar, Rachab en Ruth), dan valt op dat Batseba in vergelijking met de andere drie een veel passievere houding inneemt. Dat ze toch min of meer met zich laat doen, geen list, geen voorstel,  geen plan, geen actie…. Maar de vraag is : had ze werkelijk zoveel keus? Kan je in een situatie terecht komen, waarin je weinig andere keus hebt dan mee te gaan met wat er gebeurt? Of is er in welke situatie ook, niet altijd de mogelijkheid van meedoen of niet meedoen, van verzet plegen?  Ja, dat kan in bepaalde situaties wellicht je leven kosten. ‘Dan heb je toch eigenlijk geen keuzemogelijkheid?’  Nee, niet, als je het leven zo hoog hebt. Maar feitelijk is er de keuzemogelijkheid dus wel, heel zwart-wit gezegd… En tegelijk, de macht lag niet bij Batseba. Ze kon de wens van de koning niet straffeloos negeren. Ze had, kortom, geen vrije keus. De rol van Batseba is dus niet die van de overspelige vrouw. Haar rol is in de eerste plaats die van slachtoffer, hoe we ook over slachtofferschap denken. Het is niet voor niets dat de profeet Nathan in zijn gelijkenis van de arme man en de rijke koning het heeft over een lam dat geofferd wordt, geslachtofferd.

Vanuit het verhaal zouden we het over Batseba moeten hebben, maar dat is toch lastig, want het verhaal zelf is veel meer op David gefocust. Hij is het handelende onderwerp, Batseba vormt zijn lijdend voorwerp. We krijgen haar steeds te zien vanuit het perspectief van David.

We zien Batseba door de ogen van David : als vrouw die heel knap was om te zien, die hij wil hebben… Het verhaal hoeft al bijna niet meer te worden verteld, want je weet eigenlijk al wel wat er gaat gebeuren. Ze slapen met elkaar maar er is blijkbaar meer gebeurd dan alleen slapen… De hoop is – altijd weer – dat het niet uitkomt, als ook dat het geen gevolgen zal hebben. Maar het loopt anders, zoals duidelijk wordt als Batseba David meldt dat zij zwanger is. Alsof zij zeggen wil, jij hebt mij laten halen, je moet zelf ook maar het probleem oplossen. In vier verzen is een probleem ontstaan, waar David als koning maar moeilijk van af kan komen. De wijze waarop David het probleem oplost, is te bizar voor woorden. Eerst probeert hij Uria bij zijn vrouw in bed te krijgen om daarmee te laten lijken dat zijn kind zal zijn. En als dat niet lukt, wordt het steeds gekker…schijnheilig en achterbaks Het is elke keer weer pijnlijk, als je ziet tot hoeveel mensen in staat zijn om hun eigen hachje te redden. Een kat in nauw maakt rare sprongen, maar een mens in nood blijkt in staat om alles en iedereen op te offeren.

In dit geval niet zomaar een mens, maar David, de koning. Dat maakt het nog pijnlijker! Door God de man naar zijn hart genoemd. Dat juist hij nu dit soort dingen doet! Wat is dat toch ongelooflijk pijnlijk, als iemand zoiets doet, die je nu net altijd zo hoog had zitten. Het verhaal van Advent brengt juist de pijnlijke kanten van mensen aan het licht, maar doet ook wat anders. Twee dingen hoor je nu over David. Allereerst de woorden: ‘de koning’ en direct daarna ‘die van Uria’, Het licht valt helemaal op Uria. En daarmee gebeurt er nog iets anders, lezen we in vers 11: ‘De ark en Israël en Juda verblijven in tenten, en mijn heer Joab en de manschappen van mijn heer hebben in het open veld hun kamp opgeslagen, zou ik dan naar mijn huis gaan om te eten en te drinken en met mijn vrouw te slapen?’ Die woorden klinken nog anders na vers 1, waar van David verteld wordt dat hij in Jeruzalem achterbleef.  David mag dan koning zijn, maar hij gedraagt zich niet als koning, terwijl Uria spreekt en doet als ware hij koning. David hoorde als koning bij zijn mannen te zijn, mee te strijden i.p.v. vanaf het dak naar mooie vrouwen kijken. Wat er hier gebeurt? Uria houdt David voor wie hij als koning heeft te zijn, in zijn woorden én daden. Uria gaat liggen bij de dienstknechten van zijn heer, als officier, solidair met hen. Bij die dienstknechten ziet hij zijn plek en nergens anders. Zo is in zijn woorden en daden zichtbaar wat de ware aard is van de Messias te midden van zijn volk. Waar David de naam ‘koning’ draagt, is het Uria die zich als zodanig gedraagt, vertoont deze Hethiet, buitenlander, de trekken van het messiaanse koningschap.

Wat nog meer opvalt, dat zijn die allereerste woorden in het Matteüsevangelie: ‘Het geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van ….’, Ja de zoon van wie? Van Uria? Zou dat gezien het voorgaande eigenlijk niet heel logisch zijn geweest? Een rechtvaardige man. Maar dan staat er, ondanks heel die bizarre geschiedenis van David de koning, … dan staat er toch: ‘de zoon van David’. Het maakt duidelijk dat Hij, de zoon van David, zich niet losmaakt van die mens, die deed wat goed was in eigen oog en deed wat kwaad was in de ogen van God. En dat niet alleen, het maakt ook nog eens duidelijk dat hij zich niet schaamt om in die lijn te staan! Je zou ze de kost niet moeten geven, de mensen die hun stamboom opschonen voor minder! Zo ook nu nog : God laat de mens die doet wat goed is in eigen oog niet los, maar verbindt zich met ons.

Dit verhaal gaat over Batseba, over David, maar ook weer over Batseba in relatie met David. Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Die andere psalm van David, die lijkt op Psalm 51. Het is alsof David een vlek heeft gemaakt en die probeert weg te poetsen. Hoe meer hij probeert de vlek te verdoezelen, hoe groter die vlek wordt. Tot hij helemaal aan het einde van het verhaal zijn schuld bekent. ‘Ik heb gezondigd tegen de HEER’. Dan pas, als de luie en arrogante David begeerte omzet in overspel, de echt breekt, zijn macht misbruikt, een loyale soldaat dronken voert, laat doden, een heel knappe weduwe tot zoveelste vrouw degradeert, Gods profeet op bezoek komt. Pas dan… Zijn schuldbelijdenis voorkomt niet dat het kind dat hij bij Batseba verwekt heeft moet sterven. Wij, moderne lezers, vragen ons af waarom dat kind moet sterven. Dat kon er toch niets aan doen? In het denken van Israel kwam de schuld van de ouders terecht op het hoofd van het kind. Niet zo’n vreemde gedachte, trouwens. Je ziet dat wel vaker: dat kinderen de schuld van hun ouders een levenlang meezeulen. Kinderen van foute ouders in een oorlog (NSB of IS), van verslaafden, maar ook van bepaald gedrag : kind van de rekening…

Batseba is dus de vrouw die eigenlijk alleen maar van alles ontnomen wordt: eerst haar vrijheid, dan haar man Uria, dan haar kind… In het geslachtsregister van Matteus wordt haar ook nog eens haar naam ontnomen. Uiteindelijk krijgt ze alsnog een tweede kind : Salomo, Jedidja, lieveling van de Heer. Soms ligt de toekomst van vrouwen louter en alleen in de toekomst van hun kinderen. Alsof hun eigen leven eigenlijk niet meer dan een doorgeefluik is voor het volgende leven. Toch is Batseba één van de vrouwen die de voormoeders van Jezus vormden, ondanks haar passieve rol. Dat mag een troost zijn voor alle vrouwen en meisjes die zich misschien afvragen welke zin hun leven heeft. Al die vrouwen en meisjes zonder stem en mogelijkheid tot initiatief. Dat mag ook een bemoediging voor iedereen zijn die zich afvraagt welke zin zijn/haar leven nu eigenlijk heeft. Ook jouw leven, hoe zinloos of donker het lijkt, kan, ongemerkt, bijdragen aan de toekomst van God. Hoe donker ook, het kan aan de nacht herrijzen, om sneeuwwit voor God te staan, met een hart dat leeft in het licht.