Om de be-teken-is van de doop te begrijpen, (de doop is een teken, wil laten zien dat God zich aan mensen verbindt) moeten we de Bijbelse lijnen van het verbond van God met de mens, die door het Oude en het Nieuwe Testament heenlopen, goed begrijpen. De Bijbelse doop is geen teken van onze keuze voor God, maar van Gods keuze voor ons, zo lezen we in de Bijbel. De doop verwijst naar het heilswerk van God in Christus. We worden in Gods naam gedoopt, niet in of op onze eigen naam.

Weten wij als kerkelijke gemeente nog wel wat dopen precies betekent? Waar verwijst het naar? Waar is het een teken van? Ik denk dat veel christenen niet voldoende begrijpen wat de grote lijnen in de Bijbel zijn over de doop. Laten we daar de komende doopdiensten met elkaar naar kijken.

Schriftlezing : Genesis 15 : 7-11, 17-18a en 17 : 1-13 en 23-27 (NBV)

Na de preek zingen we met lied 502:

In het water van de doop, zien wij hoe God zelf belooft,

dat zijn naam voorgoed aan ons verbonden is.

Uit het water van de doop, putten wij geloof en hoop,

dat Gods trouw en liefde blijvend is.

God is trouw, Gods trouw is blijvend, wat betekent dat?

Bij de doop gaat het om Gods trouw. Daarom wordt in de Bijbel de relatie tussen God en mens heel vaak vergeleken met een huwelijk, met een huwelijksrelatie, met een huwelijksverbond. God zegt ‘ja’ tegen jou, daar is de doop het teken van, en jij zegt ‘ja’ tegen God, daar is de openbare belijdenis het teken van. Nu is er wel een verschil tussen het verbond van God met mensen en de verbonden van mensen met elkaar. Een verbond van twee mensen, zoals een huwelijk, is een verbond tussen twee gelijkwaardige partners. Maar het verbond tussen God en mens is dat niet. Het verbond met God is wel tweezijdig in uitwerking, maar wordt éénzijdig –van de zijde van God – aangegaan.

Dat zien we zo mooi in dat verhaal van Abram in Genesis 15. Daar moet Abram een driejarige koe, een geit en een ram midden doorsnijden en deze helften uit elkaar leggen, zodat er een soort straat van bloed ontstaat. Zo werd vroeger een verbond gesloten. Zo werd vroeger een verbond ‘gesneden’ kunnen we ook zeggen. Want dat is de Hebreeuwse uitdrukking voor het sluiten van een verbond. En dat verwijst naar dat snijden van die dieren in stukken. Maar waarom sneed men bij een verbondssluiting altijd dieren in stukken? Nou, als twee koningen van twee landen een verbond wilden sluiten –bijvoorbeeld een niet-aanvalsverdrag – dan kwamen die twee koningen samen, sneden dieren in stukken en liepen dan samen tussen die stukken door. Ze zeiden daarbij: ‘Zoals de stukken van deze dieren bij elkaar horen, zo horen wij bij elkaar; en als één van ons het verbond verbreekt, dan gaat die koning (en zijn land) ook in stukken. Met andere woorden: ze verbonden zich met hun leven aan elkaar. Het bloed van de dieren verwijst daarnaar. Want bloed is leven. Zij werden daardoor als het ware ‘bloedsbroeders’. En wat gebeurt er nu bij Abram? We hebben het gelezen. Abram wacht en wacht op God, de andere verbondspartner, totdat Hij komt, zodat –zo dacht Abram – ze samen tussen die stukken door zouden kunnen gaan en zo hun verbond zouden sluiten. Maar nee, zo gaat het niet. God komt wel, maar God gaat alleen als een vuur tussen de stukken door. God alleen. God zegt alleen ‘ja’, als Eerste en Enige. En dan staat er: ‘Op die dag sloot de HEER een verbond met Abram.’ God zegt daarmee: ‘Ik ga alleen tussen die stukken door, Abram. Ik alleen sta met mijn leven garant voor ons verbond. Niet alleen als Ik het zou verbreken –wat natuurlijk uitgesloten is, dat zal nooit gebeuren – maar ook als jij het verbreekt hoef jij niet in stukken, hoef jij niet te sterven, maar zal Ik mijn leven geven. En dat is ook gebeurd.

Hoe vaak hebben mensen niet het verbond verbroken? Maar in Jezus Christus gaf God Zijn Zoon, omdat Hij wereld/mensheid lief heeft. Zijn leven ging in stukken om het verbond tussen God en mens weer te helen. Ook al schenden wij vaak het verbond met God, God herstelt dat weer: éénzijdig. Door het bloed van Christus werd het verbond hersteld en vernieuwd. Hij gaf zijn bloed, zijn leven. Zegt Jezus het niet zelf bij de instelling van het avondmaal? ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed’ (1 Kor. 11:25). En dáár is de doop nu het teken van. Want het teken van de doop verwijst naar de dood en opstanding van Jezus Christus, waardoor het verbond tussen God en mens weer wordt hersteld. De doop kan er dus nooit een teken van zijn, dat jij iets doet, maar alleen dat God iets doet. Je wordt gedoopt, als mens onderga je passief wat God aan je doet. Het is dus niet een teken van jouw keuze voor God, maar van Gods keuze voor jou, Hij wil zich aan jou verbinden. Bovendien krijgt Abram een nieuwe naam: Abraham. Hij mag een nieuw mens zijn. Dat was ook de functie van de doopnaam : je mag een nieuw mens zijn, met een nieuwe naam. En met die nieuwe naam verbindt God je met zijn eigen Naam. Dit ‘verbinden’ herinnert weer aan het verbond, het aan elkaar knopen.

Het gaat bij de doop dus om het herstel van het verbond. Om de verzoening dus. En dat is gebeurd door het bloed van Christus dat vergoten werd. Alleen zijn bloed reinigt van zonden en verzoent ons met God. En God doet dat in Christus, voor ons, aan ons, toen wij nog zondaars waren.

Daarom dopen we in onze gemeente ook de kinderen. Maar er zijn mensen die zeggen : die kinderdoop, die staat toch niet in de Bijbel?’ Dan moeten we wel de hele Bijbel erbij nemen. Dan moeten we niet alleen naar het Nieuwe Testament kijken, maar ook naar het Oude. In Matteüs 28:19 lezen we de opdracht tot dopen: ‘Gaat dan heen, maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest’. Het woord ‘volk’ is in de Bijbel een zogenaamd inclusief woord. Het omvat (groot)ouders en (klein)kinderen. Het is te vergelijken met het woord ‘familie’ of ‘huisgezin’. Vergelijk Joël 2:16, waar ook gesproken wordt over een reiniging: ‘Breng het volk bijeen, laat heel Israël zich reinigen. Breng de oude mensen tezamen, verzamel de kinderen, ook de kleintjes aan de borst.’ Omdat Matteüs het evangelie schrijft voor de Joden, denkt hij hieraan bij de woorden ‘maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen.’ Want voor de Joden is ‘volk’ zonder kinderen ondenkbaar. Bovendien is deze doop in het Nieuwe Testament natuurlijk niet zo maar uit de lucht komen vallen, net zo goed als het Nieuwe Testament zelf niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Het Nieuwe Testament wordt begrepen vanuit het Oude Testament. Leerde Jezus het de Emmaüsgangers niet zelf, toen Hij met hen meeliep: ‘Moest de Christus dit niet lijden? (…) En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had.’(Luk. 24:26). ‘Mozes en de profeten’. Zo werd het Oude Testament genoemd in die tijd. Mozes, dat is de Tora (Genesis tot en met Deuteronomium) en de profeten, dat zijn de boeken Jozua tot en met 2 Koningen en de profeten. Dus Jezus legt zichzelf uit vanuit het Oude Testament. Dat kan niet anders, want het Nieuwe Testament was er toen nog niet. Maar dan moet toch zeker ook de doop, die naar Hem verwijst, uitgelegd worden vanuit het Oude Testament?

Al de beloften uit het Oude Testament gelden nu ook voor de kinderen, zegt Petrus in Handelingen 2(:38-39): ‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ En wat is daar dan het teken van, van die beloften? Kijk maar weer naar het Oude Testament, naar Abram. Hij was ook een heiden. Maar God sloot zijn verbond met Abram en als teken daarvan moest Abram zich besnijden. De eerste besnijdenis was dus een volwassen-besnijdenis. En daarbij kreeg Abram ook een nieuwe naam: Abraham. Net zo gaat het in het Nieuwe Testament bij de eerste heidenen uit de volken. Zij worden volwassen gedoopt en krijgen een nieuwe naam, een doopnaam. Maar Abraham moet daarna steeds ook zijn kinderen besnijden. Niet pas als ze volwassen zijn en in God zijn gaan geloven, maar al op de 8e dag. (tegenwoordig is bekend dat een kind precies op de 8e dag een bovennormale hoeveelheid bloedstollingselementen heeft, zodat juist op die dag een bloeding sneller stopt.) In dezelfde lijn ging het ook in het Nieuwe Testament, beter genoemd ‘het Nieuwe Verbond’. En het is ondenkbaar dat in dat Nieuwe Verbond tussen God en mens niet ook de kinderen meegenomen werden. Dat kwam gewoon niet bij hen op. Dus ook die werden gedoopt, net als de kinderen van het Oude Verbond werden besneden.

We kunnen trouwens in plaats van ‘het Nieuwe Verbond’, beter spreken van ‘het Vernieuwde Verbond’. Want er zijn geen twee verbonden die God sluit: een oud verbond met Abraham en een nieuw verbond met de gelovigen in Jezus Christus. In Christus wordt het oude verbond met Abraham vernieuwd, door Christus hersteld, zou je beter kunnen zeggen. Er wordt een extra knoop gelegd. En wel zodanig, dat het zich ook weer uitstrekt tot alle mensen. Daarom is er een parallel tussen besnijdenis en doop. Ze hebben allebei dezelfde betekenis. Nee, wij zouden niet meer zeggen: ‘De doop is in de plaats gekomen van de besnijdenis’ zoals dat in de Heidelberger Catechismus/oude doopformulier staat. Dat geeft te veel ruimte voor de plaatsvervangingstheologie, dat wil zeggen de gedachte dat de gemeente in de plaats is gekomen van Israël. Nee, besnijdenis en doop zijn er nog beide, maar hebben wel dezelfde betekenis. Je doop, je besnijdenis, betekent: Wat God betreft, hoor je er bij. God zegt ‘ja’ tegen jou; nu jij nog. In Kolossenzen 2:11-13 worden doop en besnijdenis op elkaar betrokken. Daar wordt gezegd tegen de gemeente: ‘In Hem [in Jezus] bent u ook besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus (…). Toen u gedoopt werd bent u immers met Hem begraven, en met Hem bent u ook tot leven gewekt (…). U was dood door uw zonden en door uw onbesneden staat, maar God heeft u met Christus levend gemaakt toen Hij ons al onze zonden kwijtschold.’ Ziet u hoe de verbanden worden gelegd met doop en besnijdenis? En zoals je maar één keer besneden kúnt worden, zo kun je ook maar één keer gedoopt worden. Ik zei het al, de dooppraktijk van het Nieuwe Testament komt niet uit de lucht vallen. We zagen al de parallellen in het Oude Testament.

Bovendien dachten ze in de Bijbelse tijd helemaal niet zo individualistisch als wij, maar veel collectiever. Hoe vaak lees je niet: ‘Hij en zijn hele gezin werden gedoopt’ (Hand. 16:15, 33; 18:8; 1 Kor. 1:16). Dan kun je natuurlijk zeggen, ja, dat waren alleen degenen die geloofden. Ik geloof er niets van. Er staat van Lydia namelijk in Handelingen 16:14 (NBV): ‘de Heer opende haar hart, voor de woorden van Paulus.’ Dat wil zeggen dat Lydia tot geloof kwam, maar dat wel haar hele huisgezin werd gedoopt, zij en haar huisgenoten, wat toen de normaalste zaak van de wereld was. De kinderen werden probleemloos gedoopt en tot de gemeente gerekend op grond van wat ze allang vanuit de besnijdenis kenden en wat bij de proselietendoop gebruikelijk was (daarover later meer). Ze zouden er niet eens opkomen om het anders te doen. Vanmiddag is er de SIEN dienst, anders begaafden/verstandelijk gehandicapten staan centraal. Als het belijden van het geloof van de persoon zelf voorwaarde is of men gedoopt mag worden, mogen dan mensen met een ernstige verstandelijke handicap niet gedoopt worden? Je I.Q. /mate van geloof is toch geen voorwaarde om tot de gemeente van Christus te mogen behoren? Op basis van Gods trouw en Gods verzoenings-werk in Christus, mogen we op het geloof van de ouders, van de gemeente, de kinderen van de gemeente dopen. Zoals de kinderen besneden werden op het geloof van Abraham.

Op die dag sloot God een verbond met Abram, later ook met zijn nakomelingen, kinderen en slaven. Een eenzijdige verbondsluiting met tweezijdige uitwerking. Abram zal toen niet hebben begrepen wat er gebeurde. Later ontdekte hij dat als hij ontrouw was, God trouw bleef. De besnijdenis was voor Abraham teken en zegel van Gods trouw. Met vallen en opstaan is Abraham met God gaan leven, het verbond gaan houden. Op deze dag sluit God een verbond met Levi. Een eenzijdige verbondsluiting, met tweezijdige uitwerking. Levi begrijpt nog niet wat er gebeurd is. Later zal hij ontdekken dat als hij ontrouw is, God trouw blijft. De doop is voor Levi een teken en zegel van Gods trouw. Met vallen en opstaan zal hij hopelijk met God gaan leven, het verbond houden. Korter of langer geleden sloot God met ons een verbond. Verbond dat net als bij Abraham en Joel en Petrus ook geldt voor onze kinderen. Een eenzijdige verbondsluiting met tweezijdige uitwerking. We begrepen toen niet wat er gebeurde, toen we werden gedoopt. Later ontdekten we dat als wij ontrouw zijn, God trouw blijft. De doop is voor ons een teken en zegel van Gods trouw. Met vallen en opstaan leven we met God, proberen we het verbond te houden. Maar ook als je nooit bent gedoopt, nooit een verbond met God hebt gesloten. Ook dan mag je weten dat God jouw liefheeft, uit liefde zijn Zoon heeft gegeven. Denk er eens over na of jij ook met God wilt leven.

In het water van de doop, zien wij hoe God zelf belooft,

dat zijn naam voorgoed aan ons verbonden is.

Uit het water van de doop, putten wij geloof en hoop,

dat Gods trouw en liefde blijvend is.

Floris den Oudsten v.d.m.
predikant Gereformeerde Kerk Enter